Zojuist heb ik mijn lijst van publicaties aangevuld. Het aardige is dat die nu begint en eindigt met de vermelding van stukjes die ik schreef voor tijdschriften met materiaal voor de kerkdienst. In 1980 begon ik als student mee te werken aan De eerste dag. Dat heb ik tien jaar gedaan. Van 1993 tot 2003 heb ik geschreven voor Kind en Zondag (later Kind op zondag). Voor de Adventsperiode van dit jaar was ik uitgenodigd als gastschrijver en heb ik exegetische bijdragen geschreven bij de oudtestamentische lezingen uit het Lutherse rooster: Jes. 40:1-11; 2:2-5; 35:1-10 en 62:8-63:4. In academische kringen “scoor” je daar niet mee. Wat telt zijn wetenschappelijke artikelen in gerenommeerde tijdschriften die werken met kritische “reviewers”. Ik waag me ook wel in dat circuit, maar ik heb me voorgenomen dat alleen te doen als ik iets interessants te melden heb. Dat lijkt voor de hand te liggen, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat veel collega’s in de eerste plaats publiceren om zichzelf te presenteren. Voor velen is het “publish or perish”. Die druk voel ik niet zo. Ik heb het dan ook veel makkelijker bijvoorbeeld dan mijn vakgenoten in Zuid-Afrika. Zij krijgen betaald voor hun wetenschappelijke publicaties. En bij hun salaris hebben ze dat hard nodig.
Het liefst doe ik beide: wetenschappelijk onderzoek van de Bijbel en de “vertaling” daarvan in meer populariserende stukjes (zoals ook in Interpretatie, Schrift en Centraal Weekblad). Het rare is dat je met die laatste veel meer mensen bereikt en dus waarschijnlijk in het algemeen ook meer bereikt dan met het academische werk. Aan de andere kant is het ook weer wel zo dat door af en toe diep te graven de bronnen van inspiratie minder snel opdrogen.