Dit jaar bestaat de Societas Hebraica Amstelodamensis 55 jaar. Bij die gelegenheid publiceerden we een bundel met teksten van alle voorzitters die de SHA in de loop der jaren heeft gehad. We zochten daarbij naar stukken die typerend geacht mogen worden voor hun werk. Sinds 2009 mag ik de club voorzitten en werd ik dus geacht wat kenmerkends bij te dragen. Nu ben ik eigenlijk niet een echte “Amsterdammer”. Ik geef er wel les in het Oude Testament en ik houd me ook enthousiast bezig met Bijbelse theologie, maar mijn theologische en wetenschappelijke wortels liggen in Kampen en dat is toch een andere wereld. Daar staat tegenover dat ik me in het verleden nogal eens met Bijbelvertalen heb bezig gehouden en als er iets is wat de gemoederen bezig kan houden in dit gezelschap dan is dat het wel. Berucht zijn de heftige discussies over de vertaling uit 1951, onder de vurige leiding van Frans Breukelman, en over de Nieuwe Bijbelvertaling uit 2004. Mede naar aanleiding van de NBV had ik ooit meegewerkt aan een bundel over de kunst van het Bijbelvertalen en daarin iets geschreven over de relatie tussen vertalen en theologische vooronderstellingen. Het bij de presentatie van de NBV genoemde ideaal dat vertalen voorafgaat aan de theologie blijkt in de praktijk niet altijd haalbaar. Een mooie “Amsterdamse” gedachte.
Toch zat me hier nog iets dwars en dat heb ik in de jubileumbundel dan ook maar opgebiecht. Ik heb het indertijd publiekelijk voor de NBV opgenomen. Daar sta ik nog steeds achter. Er is van alles op de vertaling (zoals op elke vertaling) wat aan te merken, maar de NBV is duidelijk over haar uitgangspunten en die zijn ook consistent toegepast. Dat gebruikte ik als argument in mijn advies in 2010 aan de synode van de Protestantse Kerk in de discussie over de vraag of de NBV naast de Statenvertaling en de NBG vertaling 1951 de status van kanselbijbel kon krijgen. Bij die gelegenheid (ik mocht de synode toespreken) stelde ik dat Karel Deurloo, fel tegenstander van de NBV, het daar wel mee eens zou zijn. En daar heb ik nu spijt van. Mijn illustere voorganger als voorzitter van de SHA had geen toestemming gekregen om die bewuste synodevergadering toe te spreken. Hij had het achteraf gezien ook niet gekund, want kort daarvoor was hij getroffen door een hersenbloeding. Juist daarom wilde ik hem nu ook noemen. Niet om te suggereren dat hij teruggekomen was op zijn kritiek. Dat zou onzin zijn. Niet voor niets had hij er een boos boek vol over geschreven. Ik wilde aangeven dat hij met wel mij eens zou zijn dat de ideale Bijbelvertaling er niet is en dat we vooral ook behoefte hebben aan blijvende deskundigheid (een goede opleiding dus) en aan discussies op basis van deugdelijke argumenten. Gezien boze reacties die ik later uit het “Amsterdamse” kamp kreeg, kwam die nuance niet helemaal of misschien ook wel helemaal niet over.
Nu we het er toch over hebben, bij de discussie in de synode speelde ook de aangekondigde herziening van NBV een rol. In de open brief van tegenstanders van de NBV als kanselbijbel werd voorgesteld om eerst die herziening af te wachten en te bezien of er bij die gelegenheid voldoende tegemoet gekomen zou worden aan de vele geopperde bezwaren. Ik hield de synodeleden voor dat dit weinig zin had. Een herziening betreft alleen de manier waarop men is omgegaan met de uitgangspunten van de vertaling. Dat zal nooit meer opleveren dan marginale aanpassingen. De uitgangspunten zelf zullen niet ter discussie worden gesteld. Nu dan het proces van herziening dit jaar met de nodige publiciteit is opgestart zal men dat bevestigd zien. Het herstel van de eerbiedskapitalen is een signaal dat het NBG kritiek op de vertaling serieus wil nemen, maar laat men vooral niet verwachten dat het gewraakte NBV principe van gangbaar Nederlands overboord wordt gegooid.