Voor Christelijk Weekblad schreef ik een recensie van het boek van Karel van der Toorn, Wie schreef de Bijbel? (Een week later is het ook gepubliceerd in het Friesch Dagblad. )Dat deed ik op verzoek van de hoofdredacteur. Die was zich er niet van bewust dat ik al bijna mijn hele wetenschappelijke leven met Van der Toorn te maken heb. Er zijn de nodige raakvlakken tussen ons. We zijn generatiegenoten; hij is van 1956, ik van 1957). We zijn beiden van Gereformeerden huize. Hij komt uit de Vrijgemaakte, ik uit de Synodale hoek. We wilden vroeger allebei zendeling worden. In plaats daarvan zijn we in de wetenschap terecht gekomen. We zijn beide gepromoveerd op een vergelijking van de godsdienst van Israël en de godsdiensten in de omringende culturen. Inmiddels had Karel toch al meer carrière gemaakt. Hij had gestudeerd in Parijs en bracht het al snel tot hoogleraar. Ik verdween in de pastorie, maar onze wegen bleven zich kruisen. Karel schreef een zeer uitgebreide en zeer kritische bespreking van mijn dissertatie (in Bibliotheca Orientalis 48 [1991], 40-66), maar dat weerhield hem er niet van om mij toe te laten tot de schrijvers van het mede door hem geredigeerde naslagwerk Dictionary of Deities and Demons (1995). Zijn kritiek betrof vooral mijn visie op de aard van de dodencultus in de cultuur van het oude Nabije Oosten. Die discussie is nog niet afgesloten en er zijn nieuwe vondsten die mijn visie lijken te bevestigen. Daarover verschijnt binnenkort een nieuw artikel van mijn hand. Of Karel daar weer op zal reageren, is twijfelachtig. Hij heeft het inmiddels geschopt tot voorzitter van de Universiteit van Amsterdam en heeft dus wel andere dingen aan zijn hoofd.
Intussen maak ik mij nu dus druk over zijn boek over de schrijverscultuur in het oude Nabije Oosten. Over de oorspronkelijke versie schreef ik ook al een recensie. Die is nu ook gepubliceerd in het tijdschrift Communio Viatorum. Ik ben er zowel enthousiast als zeer kritisch over. Dat heeft met het onderwerp maar misschien ook wel met onze geschiedenis te maken. Enige terughoudendheid is daarom wel gepast.
Afgelopen zaterdag (24-01-2010) bracht ik een uurtje door in een boekhandel (Bouman dacht ik) in De Bilt. Na diverse boekentafels te hebben gezien, kwam ik achterin de zaak de afdeling godsdienst tegen. Van de vele boeken die er lagen, viel mijn oog dat van Karel van der Toorn: “Wie schreef de Bijbel?”. Nieuwsgierig als ik was begon ik in het boek te bladeren, las vervolgens de informatie op de omslag en daarna de inleidng. Van wat ik te lezen kreeg werd ik niet gunstig gestemd. Nu lees ik hierboven dat zijn wieg in de ‘Vrijgemaakte’ lag. Ik dacht, dan komt een man als Karel met zijn achtergrond, opleiding en glansrijke carrière toch zeker een plaats in Kampen (Broederweg) toe.
Nu ik uw recentie over zijn boek gelezen heb, begrijp ik dan wel dat een plaats in Kampen hem niet toebedeeld is. Later, op weg naar huis, dacht ik wat is het toch met die Scheveningers (Zuurmond, Den Heijer, Pronk, Van der Zwan, Van der Toorn). Zelf geboren en getogen in Scheveningen koesterde ik ergens de hoop dat de zilte lucht van de badplaats (denk aan “Gij zijt het zout der aarde…”) een gunstige invloed zou hebben op ons toch al labiel theologisch klimaat door mannen toe te voegen aan de rij van gedegen, betrouwbare godsmannen. Helaas, humanisme blijft garant staan voor aftakeling van het geestelijk klimaat hier te lande. Het lezen van uw recentie was toch de moeite waard.