Voor het tegenwoordig bijzonder fraai uitgevoerde Ouderlingenblad schreef ik een stukje over liefde en trouw in de Bijbel. Toen men mij hiervoor vroeg waarschuwde ik dat het mogelijk niet de gewenste toon zou hebben. Ik voelde er weinig voor om een soort trouwpreek te produceren. Daarvoor heb je de ambiance van een kerkzaal nodig, vol mooie en blijde mensen. Dan is het gepast en zinvol om een positief verhaal te houden vanuit de Bijbel om duidelijk te maken dat liefde geen onbegonnen werk is. God is er immers mee begonnen en zijn zegen krijg je mee. In een tijdschrift voor ambtsdragers mag er ook wel een tegengeluid klinken. Daar is de Bijbel goed voor. Dat zal ook aansluiten bij de ervaringen van mensen met pastorale ervaring: het is niet altijd rozengeur en maneschijn. De Bijbel kan ons helpen om goed na te denken over de spanningen en teleurstellingen op dit terrein.
Waar ik niet over schreef – en dat doe ik dus hier – is over wat we lezen over man en vrouw in de eerste hoofdstukken van Genesis. Ik heb grote moeite met de manier waarop gebruik gemaakt wordt van met name de tekst over de mens als beeld van God. Daar worden allerlei ideeën aan vastgeknoopt over menselijke waardigheid, terwijl het in de context van het scheppingsverhaal in feite maar om één ding gaat. God heeft de wereld met als slotstuk de mens geschapen. Nu is het aan de mens om zijn werk voort te zetten. De mens krijgt de opdracht om de schepping te beheren en om het scheppingswerk voort te zetten, namelijk door zich voort te planten. Daarom staat er: “God schiep de mens naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem, man en vrouw schiep hij hen” (Gen. 1:27). Het gaat hier niet over liefde en trouw, al heeft God daar natuurlijk niets op tegen.