Over de dood, de duivel en De eerste dag

Enkele maanden ben ik nu dan eindelijk met pensioen. Na mijn afscheid als hoogleraar eind mei 2004 volgde nog een jaar als interim rector. Dat eindigde officieel met de overdracht aan Martha Frederiks op 1 september 2005. Of ik toen in een gat viel, zo vraagt men mij gewoontegetrouw. Mijn ervaring is anders: geen gat maar ruimte. En geen val maar gewoon verder gaan met de dingen die ik altijd al deed en waarvoor ik nu meer tijd heb. Ik heb minder verplichtingen en meer ruimte om te lezen en te schrijven. In deze dagen voor Kerst besef ik dat des te meer. Ik had allang niet meer de drukte als predikant en als geestelijk verzorgen in de Kersttijd. Ik heb nu ook niet meer de drukte van alles wat bestuurlijk nog geregeld moet worden en van verplichte bijeenkomsten rondom Kerst en de jaarwisseling. Ik heb ook niet meer de druk om wetenschappelijk verantwoord te publiceren. Maar schrijven doe ik nu des te meer. Als ik zin heb.

Toevallig vandaag zag ik daarvan bijna tegelijkertijd drie vruchten. Op de mat lagen nummers van de tijdschriften Speling en De eerste dag met daarin bijdragen van mijn hand. En op mijn telefoon stond het bericht dat het nieuwe nummer van de Amsterdamse Cahiers over Jesaja nu uit is, waaraan ik ook al had bijgedragen. Intussen ben ik in afwachting van een reactie van de uitgever op mijn voorstel voor een autobiografie als Bijbellezer en de eerste hoofdstukken daarvan.

In mijn artikel in Speling schrijf ik over bijna-dood ervaringen in een reactie op de bijdrage van Mijna Hadders-Algra. Het is een bewerking van haar lezing bij mijn afscheid. Ik ben blij dat dit indrukwekkende verhaal (na een eerdere afwijzing bij een ander tijdschrift) nu ook een breder publiek krijgt. Voor mij was het een goede gelegenheid om verder na te denken hoe bijna-dood ervaringen zich verhouden tot Bijbelse voorstellingen over dood en hiernamaals. Het boek over de hel van Reinier Sonneveld, die net als Mijna Hadders zo’n ervaring heeft gehad, en de discussie daarna laten zien dat een en ander zich niet zo makkelijk laat rijmen.

In mijn artikel in Amsterdamse Cahiers schrijf ik over de val van de morgenster (Jesaja 14:12). In latere tradities is die tekst uitgelegd als een verwijzing naar de duivel die uit de hemel geworpen wordt. De naam Lucifer is ontleend aan de Latijnse vertaling van dit vers. Ik meen daarentegen aan te kunnen tonen dat het hier gaat om de afrekening met het idee van de koning van Babel dat hij als een god in de hemel thuis hoort. Die hoogmoed komt voor de val. Wat mij betreft mag dit ook bijdragen aan het terugdringen van de rol van de duivel in de christelijke traditie.

Voor De eerste dag schreef ik exegetische notities bij het verhaal over zalving van David (1 Samuël 16). In feite is dat meer een verhaal over Samuël: zijn ogen moeten worden geopend voor wie werkelijk iemand is “naar Gods hart”. Helaas had ik dit stukje al geschreven voordat ik de serie House of David ontdekte. Die is inmiddels aan een tweede seizoen bezig. Het is een mooi vormgegeven en inhoudelijk intrigerende weergave van de verhalen uit de boeken Samuël. Het is vaak de moeite waard om naast de Bijbeluitleg de filmische verwerking van het verhaal te leggen om te kijken welke keuzes daarin zijn gemaakt. Overigens ben ik ook zeer benieuwd naar de nieuwe tekenfilm over David. Dat is nog iets waar ik als pensionado nu meer tijd voor heb (of beter: durf te nemen).

Ouderdom

De dag voordat ik mijn 68ste verjaardag vierde kreeg ik de bundel Old Age in Ancient Judaism, Early Christianity, and Their Context thuis gestuurd. Een passend cadeau op deze leeftijd. Ik heb er zelf een bijdrage aan geleverd in een artikel over ouderdom en doodsangst. Het is een bewerking van mijn bijdrage aan een symposium, dat al weer ruim vier jaar geleden (juni 2022) plaats vond aan de PThU in Amsterdam. Daar had ik toen een verhaal gehouden gebaseerd op mijn bijdrage van zes jaar daarvoor aan de feestbundel voor Karel Deurloo (“Aged Jacob“). Dat kon ik niet in die vorm recyclen. Dat zou een ongewenste vorm van zelf-plagiaat zijn. In dat artikel over de goede oude dag van Jacob begon ik met een verwijzing naar het liedje van Annie M.G. Schmidt uit de tv-serie “Ja zuster nee zuster”. Voor een artikel opgedragen aan een Nederlandse collega van mijn generatie was dat een aardige binnenkomer. Voor een bijdrage aan een prestigieuze internationale bundel was het minder geschikt. Dat hielp om de verleiding van dat genoemde zelf-plagiaat te weerstaan. Die verleiding wordt gevoed door de druk op wetenschappers in dienst van de universiteit om veel te publiceren. Eén van de mooie dingen van het emeritaat is dat ik daar nu van af ben. Ik kijk er nu wat meer ontspannen tegen aan. In plaats van het gevaar om jezelf voortdurend te herhalen zie ik nu vooral het voordeel dat je steeds een stapje verder kunt komen wanneer je met hetzelfde onderwerp bezig blijft. Het begon voor mij met het onderwerp van mijn dissertatie: de hoop op een zalig leven na de dood. Sindsdien ben ik met enige regelmaat blijven schrijven over dit onderwerp, al dan niet gestimuleerd door specifieke uitnodigingen. Zo vroeg men mij bijvoorbeeld om voor een sociologisch tijdschrift een artikel te schrijven over de bijbelse visie op de dood. Voor de binnenkort te verschijnen feestbundel voor Riemer Roukema heb ik het onderwerp van mijn dissertatie weer opgepakt. Dat artikel over de wortels van het bijbelse geloof in de opstanding is inmiddels ook al weer vier jaar oud. Intussen ben ik vooral bezig met vragen rondom bijna-dood ervaringen. Daarover ging het bij mijn afscheidscollege (ook al weer een jaar geleden) en verschijnt dit najaar een bijdrage aan het tijdschrift Speling, samen met een artikel van Mijna Hadders, die er goede dingen over had gezegd bij het symposium t.g.v. mijn afscheid. Één van de dingen die opvallen bij mensen die een bijna-dood ervaring hebben gehad is dat ze aangeven helemaal niet meer bang voor de dood te zijn. Achteraf gezien had ik daar in het artikel voor Old Age nog wel meer aandacht aan moeten besteden. Dat moet dan maar bij een andere gelegenheid. Zo blijf ik lekker bezig.

Bijna-dood ervaringen

Mijn afscheidscollege over de binnen-Bijbelse discussie over het leven na de dood is in aangepaste vorm nu ook gepubliceerd in Kerk en Theologie, samen met de bijdrage van Paul Post aan het daaraan voorafgaande symposium. De waardevolle bijdrage van Mijna Hadders, waarin zij vanuit haar vakgebied van de neurologie reflecteert op haar eigen bijna-dood ervaring, zal hopelijk binnenkort elders worden gepubliceerd. Het onderwerp blijft me bezig houden, al sinds ik me erin verdiepte voor mijn dissertatie. Voor de (binnenkort eindelijk te verschijnen) feestbundel bij het afscheid van Riemer Roukema schreef ik een bijdrage over het onderzoek rond dit thema sinds die tijd. Daarin kondigde ik aan dat ik er mee door zal gaan. Wat mij daarbij voor fascineert – en daar heb ik ook al het een en ander over gezegd in mijn afscheidscollege – is het fenomeen van de bijna-dood ervaring. Er is een vloed aan literatuur over dit onderwerp met beschrijvingen van die ervaring en de duiding daarvan. Velen zien het als het bewijs van een doorgaans heel positief voorgesteld leven na de dood of op zijn minst van een vorm van bewustzijn die uitstijgt boven het persoonlijke sterfelijke bestaan.

De verbinding met de medische wetenschap is problematisch vanwege het ontbreken van empirisch verifieerbare gegevens. We moeten het doen met de overtuiging van betrokkenen dat hun ervaringen heel reëel waren en dat hun leven en vooral hun visie op de dood er heel erg door zijn veranderd. Die emotionele betrokkenheid maakt dat de botsing met de wetenschappelijke terughoudendheid groot is.

Het beste wat ik tot dusver heb gelezen over dit onderwerp is het onlangs verschenen boek van Steven Laureys, Bijna dood. De ervaring van je leven. Hij is een gerenommeerd neuroloog met een indrukwekkende lijst aan studies over de werking van de hersenen. Hij is hartstochtelijk op zoek naar de bron van de bijna-doodervaring, waarbij hij zowel de medische wetenschap als de ervaringsdeskundigen recht wil doen. Het liefst zou hij zelf ook de ervaring opdoen. Hij beschrijft een aantal mislukte pogingen daartoe. Ik herken de wens. Het is een bekend gegeven dat bijna-doodervaringen zich vaak voordoen bij reanimatie. Ik heb zelf zo’n reanimatie ondergaan, maar de tijd tussen het moment dat mijn hart het begaf en het moment dat het dankzij de klap van de defibrillator weer gewoon ging kloppen is voor mij een zwart gat. Ik was bijna dood maar heb geen bijna-doodervaring gehad. Zou het mijn aarzelingen over de bewijskracht van die ervaringen van een leven na de dood hebben weggenomen? Het mooie van de benadering van Laureys is dat hij zijn uiterste best doet om de ervaringsdeskundigen in hun waarde te laten. Dat neemt niet weg dat hij de bijna-doodervaringen het beste denkt te kunnen verklaren als een soort uiterste krachtsinspanning (mijn woorden) van de hersenen als reactie op de zich plotseling aandienende dood.

Ik ben geen ervaringsdeskundige en geen neuroloog. Ik wil onderzoek doen als religiewetenschapper, c.q. antropoloog, en in kaart brengen wat er zich in heden en verleden op dit terrein heeft afgespeeld. Ik zal op zoek gaan naar patronen met speciale aandacht voor de relatie tussen de vastgelegde ervaringen en verwachtingen en hun culturele en religieuze context. Mijn sceptische vermoeden is dat de mens de schepper is van zijn hiernamaals.

Prediker, PThU en mijn pensioen

Aan het themanummer van de Amsterdamse Cahiers over de vijf feestrollen (de Megillot) van de Hebreeuwse Bijbel heb ik twee artikelen bijgedragen: een artikel over de mogelijke samenhang tussen deze vijf boeken en een artikel over Prediker en de dood. Na twintig jaar (in het themanummer over Prediker) houd ik mij dus weer publiekelijk bezig met dit fascinerende boek. Misschien begrijp ik het nu ook beter. Net als Prediker kan ik terugkijken op een lang leven en constateren hoezeer de dingen zich vaak herhalen zonder zichtbare vooruitgang. Nu ik kort voor mijn afscheid sta als hoogleraar aan de PThU en ik mijn ervaringen als student en docent nog eens de revue laat passeren, kan ik dat met de nodige voorbeelden staven. Toch ga ik met overtuiging en goede verwachtingen aan de slag als waarnemend rector en blijf ik in een andere functie dus nog even actief binnen de PThU. Nadenkend over de boodschap van Prediker in het kader van mijn afscheidscollege (ook over Prediker en de dood) voel ik mij des te meer aangesproken door de herhaalde oproep van Prediker om te genieten van je jeugd. Daarbij denk ik dan niet aan mijn eigen jeugd, waarop ik overigens wel met dankbaarheid en genoegen terugkijk, maar aan het jeugdig elan van de studenten. Bij alle verwikkelingen binnen de PThU rond verhuizing, ontvlechting en herziening van het onderwijs blijft het inspirerend contact met studenten de boventoon voeren. Dat jeugdig elan zie ik niet alleen bij studenten die van het middelbaar onderwijs komen, maar ook bij studenten die op al wat oudere leeftijd met de studie theologie beginnen, vaak via de premaster. Als ik dan in navolging van Prediker ga relativeren, betekent dat niet dat ik vind dat het allemaal niet zoveel voorstelt. Relativeren is dan vooral onderscheiden in hoofd- en bijzaken. De hoofdzaak van de theologie is voor mij dat je steeds weer iets kan proeven van de inspiratie van de Bijbelse geschriften. Dit te mogen delen met gretige studenten houdt je jong.

Bijbel en ecologie

Voor het nieuwe nummer van de PThUnie, ons universiteitsblad, schreef ik een bijdrage over de manier waarop de Bijbel een rol kan spelen in discussies over de ecologie. Het was niet voor het eerst dat ik me hiermee bezig houd. Enkele jaren geleden wijdden we er een themanummer van Schrift aan, met van mijn hand de bijdrage “De ecologische problematiek en de christelijke traditie”. En in 2019 waagde ik mij ook al in de discussie via een bespreking in een Bijbelblog van het boek van Trees van Montfoort en in een ander blog via de presentatie van de manier waarop kerkvaders ons in dezen mogelijk nog iets te zeggen hebben. Als je dit zo allemaal op een rijtje zet, heeft het iets vermoeiends, zeker als je bedenkt dat ouderen als ik ons ook nog het rapport van de club van Rome “Grenzen aan de groei” uit 1972 weten te herinneren. Ik was toen ongeveer zo oud als Greta Thunberg toen zij als tiener voor het eerst haar stem verhief tegen de manier waarop wij onze leefwereld aan het verkwanselen zijn. Ik was toen in zekere zin misschien net zo geschokt als zij maar zeker niet zo strijdbaar. We praatten er wel veel over. Dat zijn we blijven doen. Maar wat levert het allemaal op? En hoe houd je de moed erin? Misschien dat bij dat laatste de Bijbel ons kan inspireren, zo betoog ik – met de nodige terughoudendheid – in mijn stukje in de PThUnie.

Mijn lievelingspsalm

Voor een bundel over de Psalmen in de serie Texts@Contexts vroeg Athaly Brenner mij twee jaar geleden om een bijdrage over mijn lievelingspsalm. Ik hoefde niet lang na te denken over de vraag welke ik zou kiezen. Dat is Psalm 49. Daarmee zou het probleem van een mogelijke verdubbeling met andere bijdragen waarschijnlijk ook direct opgelost zijn, want wie kiest nu voor deze merkwaardige Psalm?! Het was een leuke bezigheid om uit de doeken te doen hoe deze Psalm een belangrijke rol gespeeld heeft bij het onderzoek voor mijn dissertatie over het leven na de dood en dat ook nog wel zal blijven doen nu ik dat onderwerp weer oppak voor mijn afscheidscollege en mogelijk het boek daarna. Het is ook een mooi voorbeeld van hoe nauwkeurig Bijbelonderzoek nog steeds voor verrassingen kan zorgen. Dat houdt het leuk. Toen het artikel in het net gepubliceerde boek weer tegenkwam (ik was het alweer vergeten) werd ik er weer blij van.

Leven na de dood

In het Bijbelblog van de PThU schreef ik weer eens over het leven na de dood. Dat is niet voor het eerst en ook niet voor het laatst. Dit jaar zal eindelijk ook de feestbundel voor Riemer Roukema gepubliceerd worden met daarin een artikel van mijn hand over de vraag waar het geloof in de opstanding vandaan komt. Het Bijbelblog is daarvan afgeleid. Dat zijn voor mij opstapjes in een groter project, namelijk een heel boek over dat onderwerp. Daarin pak ik het thema van mijn dissertatie weer op. Die wordt, zeker ook sinds ik hem op academia.edu gezet heb, nog steeds gelezen. Ik wil het nu gaan verbreden en daarbij ook ingaan op zaken als bijna-dood-ervaringen. Bij mijn afscheidscollege (op 31 mei dit jaar) neem ik daar een voorschot op. Daar zal een klein symposium aan vooraf gaan waarbij ik in gesprek wil gaan met deskundigen op andere terreinen (filosofie, antropologie, hersenonderzoek) over vragen rond leven na de dood.

Het leven als onderzoeker gaat wat mij betreft dus ook gewoon door na het emeritaat. Ik zal ook wel populariserende stukjes blijven schrijven over de Bijbel. Daar was ik de laatste tijd ook al weer druk mee bezig. Ik schreef een aantal bijdragen voor het NBV dagboek en voor theologie.nl een driedelige serie over de Bijbel in het algemeen. Zojuist kreeg ik de uitnodiging om iets dergelijks ook (weer) voor het Ouderlingenblad te doen. Een grote uitdaging bij dit alles is dat ik me niet steeds ga herhalen. Het voordeel van het (komend) emeritaat is dat ik me steeds vrijer voel en minder geneigd ben om bij gevoelige zaken kool en geit te sparen.

Bijbel en gender

De afgelopen maanden was ik druk bezig met het thema gender. Op de PThU gaf ik samen met Heleen Zorgdrager de bachelorcursus “Seksualiteit en Gender”. Daarin besprak ik de teksten in de Bijbel die doorgaans een rol spelen in discussies op dit terrein. Het is boeiend en soms ook ontluisterend om te zien hoe de Bijbel gebruikt wordt om antwoord te geven op vragen rondom de vrouw in het ambt, homoseksualiteit en transseksualiteit. We lazen de bekende teksten in de Bijbel waarin seks tussen twee mensen van hetzelfde geslacht wordt veroordeeld. Dat negatieve oordeel valt niet te ontkennen, maar betekent dat ook dat je het niet mag relativeren? We lazen de bekende teksten in het Nieuwe Testament over Paulus die zegt dat vrouwen moeten zwijgen als het om geloofszaken gaat en in het boek Rechters over Debora die in naam van God krachtig het woord neemt. Wie heeft hier het laatste woord?

In diezelfde periode werkte ik mee aan het nummer van Schrift over gender met een bijdrage over Genesis 2. Daarin wil ik laten zien dat er beweging zit in het verhaal van de schepping van de mens. Eerst is de mens alleen. Dan beseft God dat het blijkbaar toch niet zo goed is als eerst het geval lijkt te zijn en maakt hij er één bij. Vervolgens komen die twee tot het besef dat ze verschillend zijn: de ontdekking van het gender. In discussies waarin de Bijbel wordt gebruikt stelt men dit vaak voor als een voor altijd door God vastgestelde ordening. Ik zou er daarentegen voor willen pleiten om de beweging zoals ik die zie in het verhaal vol te houden. Zoals God moest vaststellen dat het in eerste instantie toch niet goed zat met die ene mens zo moeten we vaststellen dat een mens soms ontdekt dat het niet goed zit met dat lichaam waarin hij/zij zit of dat voor hem/haar heteroseksualiteit helemaal niet zo vanzelfsprekend is als men beweert. Zou men dan niet, net zoals God deed volgens Genesis 2, er een schepje bovenop mogen doen?

Overigens was het ook leuk om nader onderzoek te doen naar de manier waarop vertalers worstelden met het woordspel in Genesis 2:23. In het Hebreeuws lijken de woorden voor “man” en “vrouw” sprekend op elkaar. In het Engels ook: “man” en “woman”. Nederlandse vertalers hebben het er moeilijk mee.

Amsterdams Cahier over Matteüs

Het is liefdewerk oud papier, maar we doen het met plezier: er is weer een nieuw nummer van de Amsterdamse Cahiers voor de Exegese van de Bijbel en zijn Tradities (ACEBT) uit. Deze keer over het evangelie naar Matteüs. Als redactie en auteurs worden we er niet rijker van. We doen het gratis (pro Deo) en met veel moeite spelen we bij de uitgave quitte. Maar als je de bundel in handen hebt, besef je ook dat dit nieuwe papier die moeite waard is: inhoudelijk de moeite waard en mooi om te delen.

Voor de achterkant schreef ik de (blurb)tekst:

Het Evangelie volgens Matteüs is fascinerend leesvoer, hoe je het ook bekijkt. In dit nummer van de Amsterdamse Cahiers voor de Exegese van de Bijbel en zijn Tradities wordt het bekeken vanuit verschillende perspectieven. Hoe verbindt Matteüs zijn boodschap met de tradities zoals we die kennen van uit de Hebreeuwse Bijbel? En hoe met de joodse tradities uit zijn eigen tijd? Wat is er te merken van de confrontatie met de Romeinen? Wat bedoelt Matteüs precies met kruisdragen? Welk beeld schetst Matteüs van Johannes? En van Petrus? Hoe verhoudt zich het evangelie van Matteüs tot het lang vergeten, maar indertijd invloedrijke boek Didachè? Waar en hoe zal het allemaal eindigen volgens Matteüs? En wat is er met Jezus nu precies begonnen? Inderdaad, fascinerend!

Deze bundel bevat bijdragen van Pieter de Boer, Arco den Heijer, Henk Hoet, Hedda Klip, Rinze Nieuwenhuis, Bas van Os, Eric Ottenheijm, Nico Riemersma, Marco Rotman, Huub van de Sandt, Marco Visser, Wim Weren, Ruben van Wingerden en Gerard van Zanden & Rinse Reeling Brouwer.

Podcasts over profetie en ouderen

Het is een verbazingwekkend nieuw fenomeen: de podcast. Van alle kanten wordt mij aangeraden om er zowel als gebruiker en als maker mee aan de slag te gaan. Eerst waren er Facebook en Twitter waarmee ik mij en daarmee de universiteit nodig moest gaan profileren. Ik wacht nog op de aanmaning om plaatjes te gaan delen op Instagram en filmpjes op Tiktok. Maar tussendoor kwam dus de podcast. Dat verbaast mij, omdat het in feite om een oude manier van communiceren gaat. Ik herinner mij nog cursussen op cassettebandjes. Het enige verschil is dat die nu via internet beschikbaar zijn. En hoe zit dat nu met de aanwijzing die ik krijg als ik werk aan een website: houd het kort, want bezoekers nemen niet de tijd om lange teksten te lezen? Heeft die ongeduldig surfende lezer dan wel de rust om die soms tamelijk lange podcasts af te luisteren? Of is het een andere doelgroep?

Hoe dan ook, kort na elkaar kreeg ik uitnodigingen om mee te werken aan twee podcasts. De eerste ging over profetie, naar aanleiding van het nummer van Schrift over Amos en Micha. Een prettig gesprek met Elsbeth Gruteke. De tweede over ouderdom in de serie “Heilige Grond”. Een prettig gesprek met Frits de Lange. Ik wens de lezer die daar de tijd voor heeft veel luisterplezier.