Voor het themanummer van Schrift over “dromen en dromers” schreef ik een bijdrage over het opmerkelijke fenomeen dat God zich in de Bijbel vaak via dromen openbaart aan mensen die niet tot het volk van God behoren. Denk maar aan de Egyptische farao, aan de Babylonische koning Nebukadnezar en aan de wijzen uit het Oosten. Dat geeft te denken. Voor mij geldt dat des te meer omdat ik juist in deze dagen de cursussen van de Leergang Bijbel mag verzorgen. Dit keer gaat het over de verhalen over Jozef in Genesis 37-50.
Jozef wordt door zijn broers smalend “meester dromer” genoemd. Het tekent de afstand die zij op dat moment voelen tussen hen en hun broertje dat voorgetrokken wordt door hun vader en ook nog suggereert dat God grootse dingen met hem voor heeft. In de loop van het verhaal wordt de afstand tussen hen en Jozef echter ook weer overbrugd. Daarbij spelen de verhalen over de manier waarop Jozef de dromer van de schenker en de bakker en de farao uitlegt een grote rol.
Over het algemeen kun je constateren dat de Bijbelse dromen overbruggen. Als God zich openbaart via een droom, wordt daarmee de afstand tussen hemel en aarde overbrugd. In de verhalen van Jozef en later ook Daniël helpen ze de afstand tussen mensen die vreemd zijn voor elkaar te overbruggen. Dromen dromen blijkt de manier te zijn om wat niet voor mogelijk gehouden wordt toch te realiseren. Het ontkracht ook iets wat ik aan het begin van dit stukje beweerde, namelijk dat God zich openbaart aan mensen die niet tot het volk van God behoren. Het feit dat God zich aan iemand laat kennen via een droom betekent namelijk dat hij/zij voor God geen vreemde is.